Aan de wieg van bijna al het zendingswerk in Afrika stonden Europeanen of Amerikanen. Het was echter een Afrikaan die door God gebruikt werd als zendingspionier voor de Free Presbyterian Church of Scotland in Matabeleland, het huidige Zimbabwe. Sindsdien is het werk, dat vanuit Nederland wordt gesteund door de Mbuma Zending, sterk gegroeid. Portret van de zwarte grondlegger John Boyana Radasi.

John Boyana Radasi is, hoogstwaarschijnlijk in 1876, geboren in Transkei. Hij groeit er op in een christelijk gezin dat tot de Fingotam behoort. Totdat we hem in 1896 in Schotland aantreffen, is er weinig over hem bekend. Wel weten we dat hij als lid van een koor op tournee naar de Verenigde Staten is geweest en daar tot bekering is gekomen. Als John en een Afrikaanse vriend horen dat er in Schotland zo goed gepreekt wordt, besluiten ze naar dat land te reizen. We zien duidelijk dat ook hier de Heere de Eerste is. Hij plaatst Radasi op de weg die zal leiden naar het zendelingschap in Matabeleland. Daar staan de twee jongens, eenzaam in een van de straten van Edinburgh. Maar dan komt uit een van de woningen een jongeman naar buiten. Hij nodigt de Afrikaanse knapen binnen bij z’n moeder, mevrouw Sinclair. Die maakt wat eten voor hen klaar. Tot haar verbazing ziet ze hoe Radasi een zegen voor de maaltijd vraagt. In het gesprek dat volgt, wordt duidelijk dat hij een jongen is met een grote geestelijke belangstelling.

Zendeling
Mevrouw Sinclair weet dat ds. Neil Cameron in Glasgow, een van de predikanten van de nog maar drie jaar oude Free Presbyterian Church of Schotland, graag zou zien dat zijn kerk met zendingswerk begon. Onmiddellijk stuurt ze de predikant een telegram: „Hier heb ik uw zendeling.” Ze krijgt als antwoord: „Stuur hem hierheen!” Ruim acht jaar later -hij is dan klaar met zijn studie- wordt Radasi in een dienst in Glasgow tot zendingspredikant bevestigd. Op 21 december 1904 komt hij in de Afrikaanse stad Bulawayo aan. Hij heeft op dat moment nog geen idee waar hij precies moet beginnen met het werk, maar opnieuw zien we dat de Heere hem in Zijn voorzienigheid leidt. Op het perron van het station raakt hij aan de praat met de Afrikaanse predikant ds. Joseph Mfazi. Hun gesprek trekt de aandacht van een kruier, Stephen Hlazo, ook een jongen van de Fingo-stam. Als die het weekend thuis doorbrengt in Bembesi, zo’n 50 kilometer ten noorden van Bulawayo, vindt hij bij zijn vader een luisterend oor. Vader John, een kind van God, mist geen woord van wat zijn zoon hem vertelt over de jonge dominee die net is aangekomen om in hun gebied zending te gaan bedrijven.

Bembesi
Direct gaat Hlazo eropuit om Radasi te zoeken. Die is inmiddels 145 kilometer in tegenovergestelde richting gereisd, in de hoop een geschikte plaats voor een zendingspost te vinden. Terug in Bulawayo treft hij John Hlazo en enkele vrienden die op hem staan te wachten. Zij nodigen Radasi uit om in hun midden te komen wonen, wanneer zij daarvoor toestemming kunnen krijgen van het opperhoofd, Chief Ngege. Spoedig is alles voor elkaar. Radasi kiest een plek uit op Ingwenya, een plateau tussen twee rivieren. Anno 1997 is het de plaats waar een christelijke school staat waar honderden kinderen onderwijs krijgen en waar ds. Aaron B. Ndebele zijn gemeente heeft. Spoedig na zijn aankomst in Bembesi schrijft Radasi aan een van zijn vrienden in Schotland: „Ik gevoel de noodzaak dat Gods kinderen voor mij bidden om de genade en de kracht om getrouw te zijn in het vervullen van al de taken die op mijn weg geplaatst worden.” Maar hij haalt in zijn brief ook de bemoedigende woorden uit Psalm 2 aan: „Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting.” Nog voordat 1905 ten einde loopt, opent Radasi een school. Er komen echter maar weinig kinderen. De meeste ouders vinden dat hun kinderen van meer nut zijn als ze het vee weiden. Daarom besluit de zwarte zendeling ook ’s avonds school te gaan houden. In de erop volgende jaren komt een aantal scholieren tot bekering. Ook Sigogo, de oudste zoon van opperhoofd Ngege, ontvangt het geloof

Bidstond
Het jaar 1905 is een jaar van grote droogte in het land. In geen tien maanden heeft het geregend. Als de mensen water willen hebben, moeten ze zes mijl lopen naar de dichtstbijzijnde grote rivieren. Ten slotte vraagt Chief Ngege aan Radasi of hij geen bidstond kan houden. Als andere zendelingen baden, kwam er regen, heeft hij gehoord. Het nieuwe kerkgebouw is inmiddels klaar. Bij gebrek aan water is alleen het pleisterwerk nog niet afgemaakt. Aan het ene einde van het gebouw worden een tafel en twee stoelen geplaatst. Een voor de dominee en een voor Ngege.
Niet minder dan driehonderd mensen komen naar de gebedssamenkomst. Langzaam en duidelijk leest de zendeling Jeremia 14 voor. Hij heeft net vers 7 gelezen, als het opperhoofd gaat staan en de mensen beveelt: „Zeg mij dit na: Wij hebben tegen U gezondigd.” Maar daar wil Radasi niet van weten. Geen onderbreking van de dienst. Als er wat te vragen valt, kan dat na afloop.
Die avond begint het te stortregenen. Het is voor de predikant een bijzondere bemoediging. Des te teleurstellender is het dat naar de gewone diensten maar weinig mensen komen. Toch gaat Radasi voort, ondanks het bijgeloof en de tovenarij die onder deze stammen gedurende vele generaties krachtig wortel hebben geschoten. Het betekent voor hem een grote stap voorwaarts als hij hulp krijgt van zes mannen die voorheen tot de Presbyteriaanse Kerk van Zuid-Afrika behoorden. Voor hij hen als lid aanneemt, neemt hij met hen de belangrijkste onderdelen van de Westminster Geloofsbelijdenis door. Ze komen na enige tijd terug en verklaren dat zij instemmen met alles wat Radasi hun uitgelegd heeft.
In december 1906 trouwt de Afrikaanse zendeling met Annie Hlazo, een zus van Stephen. Zij wordt al binnen vier jaar van haar man weggenomen, na slechts kort ziek te zijn geweest. Hun dochtertje Mabel is pas twee jaar als de jonge moeder overlijdt. Negen jaar later, in 1915, trouwt Radasi met Julia Sojini, de dochter van een opperhoofd dat tot bekering is gekomen. Uit dit tweede huwelijk worden vier dochters en een zoon geboren.
Behalve de school in Ingwenya sticht de zendeling ook schooltjes in de omgeving. Hij rapporteert daarover: „Het belangrijkste doel dat wij met de scholen op het oog hebben, is dat de mensen hun Bijbels leren lezen. Daaruit kunnen zij immers de leer van de rampzaligheid van onze val leren, van de verlossing door het bloed van Christus, en van de wedergeboorte door de Heilige Geest. Deze leerstukken moeten absoluut gebracht worden, willen de heidenen zalig kunnen worden. Het is in- en intriest dat sommige van hen die worden uitgezonden om de heidenen te onderwijzen deze leerstukken naar de achtergrond verdringen. (…) Bid dat ik getrouw mag blijven om de volle raad Gods te verkondigen en op mijn werk alleen vrucht te verwachten door de genade en de kracht van God.”

Overtuigd
Deze gebeden zijn door God verhoord. Vele mensen komen tot bekering. Onder de kinderen die door het Woord van God geraakt worden, is ook een meisje van de Ndebele-stam. Haar vader kan maar niet begrijpen waarom zij zo onrustig geworden is, en vertelt ds. Radasi over zijn problemen met haar. „Voordat we gaan eten, vraagt zij of ik even wil wachten. Dan houdt zij haar hand voor haar hoofd en spreekt tot iemand die wij niet zien. Vervolgens zegt ze: ‘Nu kunnen jullie gaan eten’. En elke avond voordat we naar bed gaan, vraagt zij of wij willen knielen. Dan spreekt ze tot de persoon die wij niet zien dingen die wij niet begrijpen. Ook ’s morgens vroeg vraagt ze ons te knielen. Dan spreekt ze met tranen in de ogen weer tot iemand die wij niet zien. We weten niet wat er met haar aan de hand is. Voordat ze naar de kerk ging, was ze altijd een gelukkig meisje. Nu klaagt ze over een slecht hart. Ik begrijp niet wat dat betekent, want het is een goed meisje. Nooit hebben we ook maar enige last met haar gehad.” De oude man begrijpt niet dat de Geest van God bezig is haar te overtuigen van haar zonde en ellende.

Droom
Radasi vertelt ook over het bezoek dat hij heeft gebracht aan een meisje dat nog maar kort te leven heeft. „Zij vroeg me of ik hoofdstuk 14 van het Johannesevangelie voor haar wilde lezen. Zij was zeer verontrust geweest vanwege haar zonden, maar deze woorden hadden verlichting gebracht en haar getroost: ‘Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.’ Zij waarschuwde ook haar heidense ouders dat zij nü Christus moesten gaan zoeken, want anders zouden zij nooit kunnen komen in die woningen daarboven, waar zij heen ging.” Onder de volwassenen over wie hij schrijft, is een oude Matabele-vrouw die op een dag naar hem heeft gevraagd. „Ze zei: ‘Ik heb een droom gehad die mij grote angst heeft aangejaagd. Ik droomde dat ik op reis was en bij een grote rivier kwam. Aan de overkant van die rivier was een prachtige plaats. Iemand uit die plaats sprak mij aan en riep: ‘Jij kunt op deze plaats niet komen; je bent door en door vuil. Je moet teruggaan en je wassen.’ Toen ik die droom aan de mensen verteld had, kwamen ze met emmers water aansjouwen om mij te wassen. Ik zei hun dat het water niet de oplossing zou zijn, maar dat ze een dominee moesten halen. Ik wil zo graag dat u voor mij bidt!”

Gelukkig
Een andere vrouw vertelt aan Radasi: „Ik was een zorgeloze, goddeloze vrouw”. Op zekere nacht droomde zij echter dat iemand haar vertelde alles wat zij gedaan had, en wat voor een slechte vrouw zij wel was. Die iemand vroeg haar waar zij dacht heen te gaan als zij stierf „Ik voelde me vreselijk ellendig”, vertelde de vrouw. „Ik ging naar de kerk, maar vond er geen rust. Ik bleef me uiterst ongelukkig voelen. Maar op zekere dag werden in de kerk deze woorden uit het Woord van God voorgelezen, die mij verkwikking gaven: ‘Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om de zondaars zalig te maken’. Zelfs de voornaamste van de zondaren. Er is hoop voor mij en ik voelde mij gelukkig.”

In 1923 krijgt de zwarte zendeling last van suikerziekte. Hij moet zijn werkzaamheden beperken tot Ingwenya. De kerk in Schotland beseft dat de zendeling dringend hulp nodig heeft. John Tallach, een Schot die bezig is met zijn theologiestudie, voelt roeping tot het zendingswerk en biedt zich aan. Nadat hij tot predikant is bevestigd, vertrekt hij in oktober 1924 per boot naar Afrika. Op 4 november 1924 gaat Radasi naar Bembesi, om de trein naar Bulawayo te nemen. Daar zal hij zijn nieuwe collega ontmoeten. In Bembesi loopt hij voor een stilstaande trein het spoor over. Terwijl hij dat doet, komt plotseling met grote vaart de trein naar Bulawayo binnen. Radasi komt onder de trein terecht en is op slag dood. Trouw en zonder ophef is hij twintig jaar lang in het binnenland van Afrika bezig geweest in het werk waartoe God hem geroepen had. Slechts tweemaal werd zijn isolement doorbroken, doordat broeders predikanten uit Schotland een bezoek van enkele weken aan het zendingsveld brachten. Maar onbeweeglijk hield hij vast aan het geloof dat in de Schriften geopenbaard is. Nu was zijn werk beëindigd.

Bovenstaand artikel is te vinden op de site van Digibron