Zijn Afrikaanse bijnaam is Thandabantu, “de man die zijn volk liefhad.” Zijn werkveld lag in Zuid-Rhodesië, het tegenwoordige Zimbabwe, waar hij de Free Presbyterian Church of Scotland als onderwijzer en zendeling diende. Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat James Fraser op jonge leeftijd overleed. Op zijn sterfbed spoorde hij de Nederlander Jan van Woerden aan om zijn werk voort te zetten: “Ik zal sterven, maar ik geloof dat de Heere hier een deel van Zijn wijngaard zal planten.”
James Fraser 1913-1959
In het pittoreske dorpje Strathpeffer, ten westen van Dingwall in de Schotse Hooglanden, stond zijn wieg. Zijn vader was boer en “laypreacher” (lekenpreker), een man die onder Gods kinderen veel achting had. De nog jonge kerk waartoe hij behoorde, bood geestelijk voedsel in een tijd dat de verschraling van het geestelijk leven in het eens zo gezegende land diepe sporen naliet.
Trouw aan de klassieke belijdenis van de Reformatie, richtten de Free Presbyerians zich niet alleen op hun eigen land, maar verstonden zij al spoedig na de afscheiding van de Free Church (1893) hun roeping tot verbreiding van het Evangelie buiten de landsgrenzen.
Het begin van het zendingswerk was zichtbaar op de drukke Lothian Road in Edinburgh. De zwarte John Radasi zat met zijn metgezel eenzaam en bedroefd op straat. Ze werden opgemerkt door een lady en haar zoon die tot de Free Presbyterians behoorden. Zij nodigen de jongemannen uit voor de “tea”. Spoedig waren ze verwikkeld in een geestelijk gesprek.
Radasi bleek de Heere te vrezen en bewogen te zijn met het geestelijk welzijn van het werelddeel waar hij vandaan kwam. De lady stuurde hierop een telegram naar Neil Cameron, predikant in Glasgow, die in gebed en overdenking werkzaam was met de zendingsroeping van zijn kerk. Zo werd de eerste zendeling uitgezonden. Geen man uit eigen gelederen, maar een “native”.
Radasi vertrok in 1904 naar Matabeleland (Rhodesië), waar hij een school en een kerk bouwde. Twintig jaar later kreeg hij versterking van John Tallach, maar toen deze op het station Bulawayo aankwam, bleek Radasi kort daarvoor door een trein gegrepen te zijn. Gods wegen zijn wonderlijk en vaak onbegrepen.
Tussen 1924 en 1948 werden nieuwe zendingsposten gesticht, zoals in Zenka en Mbuma. Ook werden zendingsscholen geopend, waarvoor James Fraser veel zou gaan betekenen. Fraser studeerde in Glasgow en volgde daarna aan het Jordanhill College de opleiding tot onderwijzer. In 1935 deed hij belijdenis van zijn geloof in Dingwall. Drie jaar later ging hij naar de zendingsschool in Ingwenya in Zimbabwe om Jean Nicolson tijdelijk te vervangen.
Hij zou naar Schotland teruggaan, maar de Tweede Wereldoorlog begon, en Fraser nam daarom een onderwijsbaan aan in Hope Fountain, een post van het Londens Zendingsgenootschap. Evenals in Ingwenya hield hij zich naast zijn eigenlijke werk bezig met evangelisatie. In deze jaren werd de basis gelegd voor zijn levenswerk. Na afloop van de oorlog trouwde hij met Christine Finlayson. Een jaar later sprak hij op de jaarlijkse synode van zijn kerk over de grote nood in donker Afrika: “Er is een roep die vanavond uitgaat van Afrika – een schreeuw om hulp.”
Hij vertelde dat hij op een van heuvels van het Shanganireservaat had gestaan en de wouden en grasvlakten voor zich zag, “met de rook van de Afrikaanse dorpen die hier en daar onder de bomen in de avondlucht opsteeg.” Toen voelde hij hoe onmogelijk het was om onwetende heidenen te bereiken. Alleen “de almachtige kracht van God en de gebeden van de meelevende kerk in het thuisland” konden de basis vormen voor dit werk. Fraser voelde zich geroepen om “in de kracht van God de Heere” een bijdrage te leveren om dit werk in Zimbabwe uit te breiden. In september 1947 vertrok het echtpaar Fraser met één kind naar Afrika om zijn levenswerk op zich te nemen. Zijn vrouw zou als verpleegkundige aan het werk kunnen.
Kweekschool
In Mbuma werd een ‘kweekschool’ gesticht om onderwijzers op te leiden. Petros Mzamo, die Fraser kende van Hope Fountain, werd eerst onderwijzer in Zenka en later leraar aan deze kweekschool. Het ideaal van John Knox om kerk en school te combineren was in het zendingsland moeilijk in praktijk te brengen vanwege de complexe situatie van de Afrikaanse cultuur. Het stichten van een klein ziekenhuis bracht, samen met medische zorg, ook het Evangelie dichter bij de mensen.
Een grote stimulans voor de zendelingen en voor hun staf was de bekering van Mawabo. Ze kwam, gekleed in lompen en met een opgezwollen voet, in het ziekenhuis in Zenka. Terwijl Fraser haar voet begon schoon te maken, zei hij “dat de wonden en ziekte van haar ziel veel erger waren dan die van haar voet.” Van deze geestelijke kwaal bleek ze totaal onkundig. Het kostte veel moeite om haar naar de kerk te krijgen. Ze had meer belangstelling voor mooie kleren uit Europa dan voor het Woord van God. Desondanks brak Gods Geest haar tegenstand. Fraser schreef in zijn rapport voor de synode: “Na negen maanden van ernstig zoeken werd de weg der zaligheid haar in een schitterende straal van genade geopenbaard.”
Haar houding en leven vormden een helder getuigenis van het werk van Christus. Toen ze jaren na de dood van Fraser zijn foto zag, sprak ze: “Hier is vader.” Zij keek omhoog en wees naar boven, en zei: “Hij is daar in de hemel. Wanneer ik sterf zal mijn lichaam in de aarde begraven worden, maar mijn ziel zal naar de Heere en naar “ubaba” (vader) gaan.”
Zusterkerk
In de jaren dat Fraser op de zendingsposten werkte, kreeg de zusterkerk van de FP Church in Rhodesië steeds vastere vorm. Ook het aantal medewerkers nam toe. Veel steun had Fraser aan de Nederlander Jan van Woerden, die met een schoonzus van hem trouwde en vooral bij de medische zorg werd betrokken. Van Woerden was in Londen tot bekering gekomen en sloot zich daar aan bij de FP Church. Met hem en James Tallach werkte Fraser nauw samen.
De ouderlingen John Mpofu en Paul Magaya waren hem ook tot grote steun. Zij waren mannen des geloofs die bij hun stamgenoten de liefde van Christus uitstraalden. Magaya werkte in de overtuiging dat “het hele reservaat (van Shangani) eens zal worden verlicht met de heerlijkheid van het Evangelie van de Heere Jezus Christus.”
Fraser preekte met kracht het Evangelie. Het centrum van zijn boodschap was de gekruisigde Christus “Die in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.” Vaak was het ploegen op rotsen, maar ook wist hij van vrucht op zijn werk.
Het werk op de scholen en de toerusting van onderwijzers had zijn bijzondere zorg. Het Britse koloniale bestuur gaf steun; vooral schoolinspecteur James Stewart stond sympathiek tegenover de zendingsscholen en ging vriendschappelijk met Fraser om. Het arbeidsveld van de zendeling werd vergroot door werk onder de mijnwerkers van de Coronation Mine, waarvan de meesten uit Nyassaland (Malawi) kwamen. De levens- en morele omstandigheden onder het mijnvolk waren erbarmelijk. Dronkenschap kwam veelvuldig voor.
Beproeving
Tijdens zijn zendingsloopbaan werkten Fraser en zijn vrouw op verschillende posten. Na zijn officiële bevestiging in de Woordbediening in Schotland vestigde hij zich eerst in Zenka. Dit waren jaren van zegen en ook van beproeving. Daarna ging hij naar Shangani en Ingwenya.
Mbuma vormde een nieuwe uitdaging, waar hij de laatste jaren van zijn leven vaak boven zijn krachten werkte. Hier werd Petros Mazamo predikant die evenals Aaron Ndebele de FP Church in de volle bediening van Woord en sacrament mocht dienen. De gezondheid van Fraser was door het zware werk en het klimaat in Afrika ondermijnd.
In december 1958 werd hij ziek. Hij leed onder hevige hoofdpijn en aanvallen van malaria. Toch overleed hij niet aan deze ziekten, maar aan een mysterieuze kwaal die hem op 28 maart 1959 velde. Kort voor zijn sterven sprak hij tot Van Woerden: “Niet mijn wil, maar de Uwe geschiede. Dit zie ik nu in een bijzonder licht.”
Hij stierf in Bulawayo en werd begraven in Ingwenya, vlak bij het graf van Radasi. Ongeveer 2000 mensen woonden de begrafenis bij. Op zijn grafsteen staat dat hij 45 jaar oud was en 20 jaar in de zending gewerkt had. Zijn biografie, samengesteld door Alexander McPherson met wie hij enige tijd had samengewerkt, eindigt met de woorden: “Allen die een hartelijke belangstelling hebben in buitenlandse zending behoren nu de Heere des oogstes te smeken dat Hij wil opstaan en werkers wil uitzenden van het kaliber van James Fraser.”
Het geïllustreerde boek dat in 1967 bij The Banner of Truth verscheen werd later door J. Kooistra in het Nederlands vertaald.
Cameron Fraser, de enige zoon van de zendeling, schreef begin dit jaar ter nagedachtenis aan zijn vader een drietal artikelen in het blad The Banner of Truth. Hij was vier jaar oud toen zijn vader stierf. Hij is nu pastor van de First Christian Reformed Church in Lethbridge in Canada.
Bovenstaand artikel is te vinden op de site van digibron.